Het komt door haar krullen. Ik weet zeker dat zij het is. Toch wil ik niet te lang kijken. Lang kijken is staren en staren is niet netjes. En als zij is wie ik denk dat zij is, zal zij veel starende blikken te verduren hebben gehad. Ik wil niet de zoveelste worden.
Dus kijk ik vanuit mijn ooghoeken. Dat is lastig, want zo zie je niet scherp. Dan probeer ik het via het raam. Dat gaat beter. Al is het beeld nog niet scherp genoeg. De voorbijrazende muren van het metrostelsel leiden het zicht af. Ik moet mij goed inspannen, maar merk dat ook dit een soort staren is. En zij kan mij zien kijken via datzelfde raam.
,,Waterlooplein,” kondigt de blikken stem in de metro aan. Nog één halte dan moet ik er uit. En dan zal ik het nooit weten. Is ze het nou of niet? Toch maar goed kijken dan. Straks zie ik haar toch niet meer. Misschien wel, bij een voorstelling, maar dan herinnert ze mij niet meer als staarder nummer zoveel.
Net op het moment dat ik ongegeneerd wil gaan kijken, gaat haar telefoon. Ze neemt op. ,,Ja, hoi.” Geen naam, dat is jammer zeg! En dan, wanneer ze verder praat, hoor ik het: een Limburgs accent. Dat heeft ze niet. Dus ze is het niet.
Mijn halte is er, ik loop naar de deur. In het voorbijgaan kijk ik toch nog even. Ze lijkt er wel heel veel op. Al klopt het accent niet. Of was dat met opzet, omdat ze mij zag staren? Misschien toch…?